Cultuurhistorie van Midden-Delfland - Geschiedenis Schipluiden |
Geschiedenis SchipluidenSchipluiden is een samenvoeging van een aantal zogeheten ambachtsheerlijkheden. In het verleden vormden die min of meer zelfstandige leefgemeenschappen. Ze hadden een eigen bestuur, eigen rechtspraak, eigen belastingregels en een heel eigen cultuur. Deze heerlijkheden behoorden toe aan de graaf of aan een ambachtsheer. Panorama van het huidige Schipluiden. In een oorkonde van Graaf Dirk de Vijfde uit het jaar 1083 komt de naam "Schipleda" voor het eerst voor. Waarschijnlijk werd hiermee de vloedkreek Sciplede bedoeld. Daar werd in die tijd land ontgonnen. Vermoedelijk ontstond door de ontginningen langzaamaan een nederzetting, die dezelfde naam kreeg. Andere aanduidingen waren: Schijpliede, Sciepleda, Schiepleda en Scheepleda. In 1450 schrijft Hertog Phillips van Bourgondië brieven aan de stad Delft, waarin "Schipluyden" vermeld is. Sindsdien is in de schrijfwijze niet veel meer veranderd. Schipluiden is ontstaan uit het grondgebied van zeven heerlijkheden: Dorp, St. Maartensrecht, ‘t Woudt, Groeneveld, Hof van Delft, Hodenpijl en Zouteveen. Deze hadden ieder afzonderlijk een "gemeenteraad", bestaande uit Schout en Schepenen. Deze regelden de civiele zaken. Verder was er een Baljuw, die samen met de 'welgeboren mannen' de criminele zaken behandelde, met uitzondering van grote vergrijpen, bijvoorbeeld - zoals de officiële akte zegt- "manslagh, diefte, roven, verkrachten ende diergelijcke saecken". Verder was er ook nog een polderbestuur, bestaande uit een Molenmeester en enkele Croos-heemraden. Het bestuur, oftewel de macht was dus altijd dichtbij.
Logisch in een tijd waarin wegen slecht begaanbaar waren en de meeste mensen zich te voet of per schuit verplaatsten. Sterfgevallen, huwelijken of geboorten en het betalen van belasting moesten vlakbij kunnen worden afgehandeld. De ambachtsheren waren in feite heer en meester in hun eigen gebied. Hun macht ging heel ver. Tot hun privileges behoorde het benoemen van een baljuw, een schout, schepenen en welgeboren mannen. Deze laatsten hadden een stem bij de rechtspraak. Het benoemen van een secretaris en een bode behoorde ook tot de privileges van de heer. Verder hadden de ambachtsheren meestal het recht van de visserij, de vogelarij, van de tienden (een tiende deel van de opbrengst van het land), van het ijkwezen, het pontgeld en het zegelen. De huizen in Schipluiden vormden al vroeg een kern. In 1561 stonden er ongeveer veertig huizen. Bekende Schipluidense familienamen als Van Dijk en Koppert kwamen toen al voor. Op 28 augustus 1616 brandden in Schipluiden de kerk, de pastorie en het schoolhuis af. Waarschijnlijk viel ook een aantal huizen ten prooi aan de vlammen. Maar door een aantal giften en belastingvoordelen kon het dorp zich snel herstellen. Zestien jaar later, in 1632, was het aantal huizen weer tot zeventig toegenomen. Dan wordt ook de korenmolen Korpershoek voor het eerst genoemd. Ruim 150 jaar later, in 1794, is Schipluiden weer verder gegroeid. De meeste Schipluidenaren leefden van de landbouw. Verder waren er timmerlieden, een molenmaker, metselaars, twee smeden, bakkers en chirurgijns. Ook de scheepvaart werd een belangrijk middel van bestaan. Schippers vervoerden in de 19de eeuw grote hoeveelheden tuingrond, mest, aardappelen en veevoeder. Schipluiden telde ook een aantal herbergen, belangrijke pleisterplaatsen voor schippers en handelslieden. Namen als het Wapen van Schipluiden - dit diende tevens tot Rechthuis - en De Vergulde Valk klinken nog steeds bekend. De bewoners van Dorp bestonden van de landbouw. Net als de inwoners van ‘t Woudt produceerden zij de in die tijd geroemde Delflandse boter. Het ambacht Dorp had als belangrijkste bijzonderheid een kasteel, dat generaties lang eigendom was van de familie Van Dorp. De leden van de familie Van Dorp waren bijna nooit op het kasteel aanwezig. Zij hadden namelijk belangrijke functies in de landspolitiek en woonden daarom in Den Haag. Het kasteel stond op een hoge kleirug, een zogenaamde verlande vloedkreek. Waarschijnlijk werd het in de 13de eeuw gesticht. Op afbeeldingen uit de 17de eeuw is te zien dat het kasteel toen al in verval was geraakt. Uiteindelijk is het begin 18de eeuw gesloopt.
St. Maartensrecht was de kleinste van de heerlijkheden en had een oppervlakte van slechts 157 morgen oftewel 157 maal zoveel land als een boer op een ochtend ploegen kon. Op de zogenoemde 'lijst der verpondingen' staan maar tien huizen vermeld. St. Maartensrecht ontleende status aan het kasteel dat zich op het grondgebied bevond, de Keenenburg. Op de plek waar het kasteel ooit stond zijn een deel van de muren en een torentje gereconstrueerd. Ook Hodenpijl was ooit een slot, dat lag ten westen van de Gaag. Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten in 1351 en 1393 is het met de grond gelijk gemaakt. Daarna is het nooit meer herbouwd. De naam Hodenpijl is in de 18de eeuw gebruikt voor een zomerverblijf ten oosten van de Gaag. In dit huis woonde in de 19e eeuw Dirk Jacobszn. Ammerlaan, die toen burgemeester van Schipluiden was. Van Zouteveen was het middelpunt de Kapel, een kruispunt van wegen, waar een kapel stond. De kapel is in 1719 afgebroken. Aan dit kruispunt hadden zich enkele kleine middenstanders gevestigd. Er waren een herberg, een schoenmakerij en een timmermanswerkplaats. Tot 1811 heeft er ook een gerechtspaal gestaan. Aan de Vlaardingsevaart lag nog een herberg, die tevens als Rechthuis dienst deed. Dit gebouw is nog aanwezig. |
Midden-Delfland Nieuws |